In de sierteelt is de lichtsom leidraad voor een optimale productie
Een groeiend aantal telers van siergewassen meet regelmatig de lichthoeveelheid in de kas. Maar net zo belangrijk als het lichtniveau op een bepaald moment, is de lichtsom die het gewas ontvangt.
Lichtmeting is oorspronkelijk niet ontwikkeld voor de tuinbouw maar voor de mens. Het menselijk oog is grofweg gevoelig voor dezelfde golflengte als de PAR-range (PAR = Photosynthetically Active Radiation). Maar wij zien sommige kleuren beter dan andere; bij de lichtmeting is daar duidelijk rekening mee gehouden. Daaruit is de eenheid ‘lux’ ontstaan. Sommige telers geven de lichtsterkte van hun assimilatielampen nog aan in lux. Maar deze eenheid is helemaal niet geschikt om licht voor planten te karakteriseren. Licht bestaat uit deeltjes, genaamd fotonen. Voor de plant is elk deeltje gelijk: ze dragen allemaal evenveel bij aan de fotosynthese. Daarom is het logisch om de hoeveelheid licht te benoemen als een hoeveelheid deeltjes. De eenheid is mol (of micromol µmol). Eén mol is een enorm aantal deeltjes, namelijk 6 x 10²³. Omdat er een constante stroom lichtdeeltjes binnenkomt, is er sprake van een flux, die uitgedrukt wordt in µmol/m²/s, dus de hoeveelheid deeltjes per m2 per seconde.
Licht meten in de kas
Licht meten in de kas is niet gemakkelijk. Er bestaat weliswaar een aparte PAR-meter, die het relevante deel van het licht meet, maar het maakt veel uit waar die PAR-meter geplaatst wordt. Ook varieert het licht met de tijd van de dag en met het weer. Elk gewas heeft een optimale lichtintensiteit, waarbij het het beste functioneert: de hoogste fotosynthese en de minste stress. Als er niet genoeg licht is, blijft de productie achter. Dus hoe weet je of het gewas genoeg licht krijgt, als de intensiteit en de metingen steeds fluctueren? De lichtsom (daily light integral, DLI) kan helpen bij het beantwoorden van die vraag. De lichtsom is de totale hoeveelheid PAR-licht die het gewas op een dag ontvangen heeft. Dus de hoeveelheid mol per m2 per dag: mol/m2/d. Er bestaan meters die de DLI automatisch registreren.
Optimale lichtsom
Over het jaar heen kan de DLI in een kas behoorlijk variëren, van 2-5 mol/m2/d in lichtarme periodes in gematigde streken tot 25-30 mol/m2/d in het hoogseizoen in regio’s met veel licht. Voor elk gewas is er een optimale DLI-range. Als de hoeveelheid licht op een dag daaronder duikt, wordt er niet genoeg geproduceerd. Als hij erboven komt, wordt er licht verspild of kan er schade ontstaan. Overigens maakt ook het lichtniveau op een bepaald moment veel uit. Als dat te hoog oploopt, ontstaat er schade, ook als de DLI binnen de perken blijft.
De Amerikaanse Purdue University heeft veel onderzoek gedaan naar optimale DLI’s. In zijn algemeenheid neemt de kwaliteit van het gewas toe bij een stijgende DLI, tot een bepaald maximum bereikt is. Bij veel siergewassen zagen de onderzoekers ook een verkorting van de tijd tot de bloei, tot ook hierbij een maximum bereikt was. In andere proeven zagen ze dat perkplanten vaak een hogere DLI aankunnen, en daarmee meer en sneller produceren, dan in de praktijk gebruikelijk is. Dit sluit aan bij onderzoeksresultaten van Wageningen University & Research bij potplanten. Ook deze konden hogere lichtniveaus aan, mits de luchtvochtigheid en de planttemperatuur binnen de perken gehouden konden worden.
DLI-categorieën
De Amerikanen delen siergewassen in vier categorieën in: schaduwplanten (3-6 mol/m2/d), medium light crops (6-12 mol/m2/d), lichtminnende gewassen (12-18 mol/m2/d) en zeer lichtminnende gewassen (boven de 18 mol/m2/d). Enkele voorbeelden: varens, Maranta, Saintpaulia en Spathiphyllum floreren het best bij een gemiddelde DLI van 4 mol/m2/d. De Amerikaanse onderzoekers delen ook Phalaenopsis bij deze categorie in, maar Nederlandse telers laten inmiddels 5,5 mol toe in het begin van de opkweekfase en trekken dat op naar 8 bij de afkweek. Een hele range bekende kamerplanten als cyclamen en kalanchoë zijn blij met 6-8 mol/m2/d. Fuchsia en hortensia zitten net iets hoger. Anjer, potroos en pelargonium zitten aan de top van de medium light crops. Veel tuin- en kuipplanten scoren een optimaal gemiddelde van 12-16 mol/m2/d. Snijbloemen als alstroemeria, anjer, chrysant en roos zitten in de categorie 14-20 mol/m2/d, waarbij de twee laatste nog best wat meer aankunnen.
Coatings
Bij echte schaduwplanten en ook de medium light crops is ReduSol een goede coating die veel van het natuurlijke licht weg kan nemen. Naarmate het gewas meer licht aankan, verschuift de voorkeur richting diffuse coatings. Die halen felle lichtvlekken weg, waarin schade kan ontstaan. Kortdurende te felle lichtpieken kunnen altijd met een vast scherm weggeschermd worden.
In gevallen waar veel licht gewenst is, maar de planttemperatuur niet te ver mag oplopen, zijn infraroodwerende coatings – ReduHeat en ReduFuse IR – de beste keuzes.